Psalms 77


Door uw raadgevingen zal ik mij laten leiden
en wanneer ik eenmaal sterf,
mag ik in uw heerlijkheid bij U komen.

1 Wie of wat heb ik, buiten U, nog nodig?
Als ik U heb, heb ik verder niets nodig
en verlang ik niets meer.
Noch op aarde, noch in de hemel.

2 Al zou ik geestelijk en lichamelijk bezwijken,
mijn hart vertrouwt op God,
Hij is mijn rots.
Voor eeuwig houdt Hij mij vast.

3 Het is duidelijk: wie niet met U leven,
gaan hun ondergang tegemoet.
U vernietigt ieder die U verlaat en andere goden dient.

4 En ik? Ik ben gelukkig als ik dicht bij God ben.
De Almachtige Here is mijn toevluchtsoord.
Ik wil iedereen over uw werk vertellen.

5

Een leerzaam gedicht van Asaf.

6 O God, waarom stuurt U ons bij U weg?
Waarom ontbrandt uw toorn tegen ons,
de schapen van uw kudde?

7 Houd toch in gedachten dat wij van U zijn,
U hebt ons volk uitgekozen als uw eigen volk.
En in Jeruzalem hebt U uw woning gekozen.

8 Kom toch naar de puinhopen en kijk
hoe uw tegenstanders uw heilig huis hebben verwoest.

9 Zij maakten lawaai in uw tempel
en hebben er hun eigen afgoden neergezet.

10 Het leek wel of er iemand
met een bijl was tekeergegaan.

11 Met allerlei werktuigen hebben zij
het houtsnijwerk in uw tempel vernield.

12 Zij hebben de tempel in brand gestoken
en uw woning helemaal platgebrand,
nu is het geen heilige plaats meer.

13 Zij maakten plannen
om het hele volk te onderdrukken
en hebben alle heiligdommen in het land verbrand.

14 Nu hebben wij geen zichtbare tekenen van de eredienst meer
en er is geen profeet meer te bekennen.
Niemand van ons weet hoelang dit nog moet duren.

15 Hoelang zal de vijand nog de spot met ons drijven, o God?
Zal hij U altijd blijven bespotten?

16 Waarom doet U niets?
Waarom slaat U hen niet neer?
Uw hand is toch machtig?
Vernietig hen toch!

17 Toch is God al sinds mensenheugenis onze Koning!
Hij zorgt overal voor bevrijding.

18 U hebt de zee gespleten door uw kracht,
U hebt de zeemonsters vernietigd.

19 U hebt de koppen van het zeemonster Leviatan vermorzeld
en als voedsel aan de dieren in de woestijn gegeven.

20 U laat bronnen en beken ontspringen en stromen,
U laat ook de altijd stromende rivieren opdrogen.
Copyright information for NldHTB